Water is voor de mens van uitzonderlijk belang. Uiteraard in de eerste plaats als levensbehoefte. Maar rivieren, meren en zeeën zijn ook een rijke bron van voedsel. En via het water kunnen personen en goederen zonder veel moeite verplaatst worden. ‘Vervoer over water, de beste weg’ is een leuze van de Nederlandse binnenvaart. Ze geven zo aan goedkoper en milieuvriendelijker te zijn dan hun collega’s op snelweg of rails. De Romeinen wisten dit al. Bij de Romeinse opgraving te Xanten, net over de grens bij Roermond, staat; “vervoer over een rivier kost 1/6 van het vervoer over land, over zee 1/60 van over land”. Ook over de Eem is er transport. In eerste instantie voor lokaal gebruik. Dan naar plaatsen verder weg, eerst vaart men op Kampen en later op Amsterdam. Vanaf de Eem naar buiten varen kan moeiteloos. Maar de terugvaart geeft problemen. Bakens bieden uitkomst.
Wie in de vroege middeleeuwen vanaf de Zuiderzee de monding van de Eem op wil varen heeft het niet makkelijk. De delta waarin de rivier uitloopt is vlak en breed; water, riet en land wisselen elkaar af. Een markant oriëntatiepunt aan de kust, zoals een huis, toren of duin, ontbreekt. De eerste bewoning ontstaat in Ter Eem, nu Eembrugge, 6 km van de monding. Te ver om vanaf zee te zien. Eerst een hoog gebouw op die plek, de kerk of het kasteel, kan als herkenningspunt dienen, ten minste bij helder weer. Maar ook bij slecht weer vaart men. En ook een zomernevel kan het zicht aardig beperken. Een baken is onontbeerlijk.
De eenvoudigste vorm van een baken is een ‘prik’: Een tak die men in de rivierbodem drukt en die deels boven water uitsteekt. Men gebruikt ze nu nog voor herkenning van geplaatste netten en fuiken. Maar op enige afstand zijn ze slecht zichtbaar, zeker bij schemering of nevel. De zichtbaarheid verbetert aanmerkelijk als aan het boveneind een verdikking zit. Daarvoor gebruikt men ‘een sparretje’. Een sparrenboom ontdoet men grotendeels van zijn takken. Alleen in de top laat men ze zitten. Men plant de boom in de bodem en het groene driehoekje steekt boven het water uit. Tot op de dag van vandaag heet een baken met een driehoekje in top ‘een sparretje’. Deze primitieve bakens zijn geen lang leven beschoren. Een definitief baken moet van stevig materiaal zijn. Een stevige staak met daarop aan de bovenzijde een korf, later ook een ton, als verdikking. De middeleeuwse boeren in de Eempolder benoemen het op hun eigen wijze, naar wat ze zien; een ra (stok) met een boes (korf) er op, een raboes. Twee stukken grond met zo’n baken krijgen die naam. De polder en de jachthaven ten westen van de Eemmond heten nog steeds ’t Raboes. Er is ook naamverwantschap met andere bakens in ons land. Raboes is vroeger eeuwen ook als raboet geschreven. Aan de kust is ‘boet’ de naam voor baken en een vuurbaken heet er ‘vuurboet’ of ‘vierboet’. Veel (vakantie-)huizen aan de kust dragen die namen voort.
In 1696 besluit Amersfoort tot het plaatsen van een ‘lantaarn’ (vuurbaken) aan de Eemmond ‘om by Winter tyd en donkere nagten te branden’. Helaas is niet bekend om wat voor baken het gaat. Het vuur kan branden op een gemetselde verhoging of op een toren. Meer waarschijnlijk is een wipvuur. Een goedkope manier om op een hoog punt een licht te laten schijnen. Een wipvuur lijkt op de wip uit de speeltuin. Aan de hoge kant hangt een ketting met een metalen korf. Daarin brandt het vuur. Het gebruik is simpel; de korf laten wippen (zakken), rakelen, brandstof aanvullen en weer wippen (hijsen). Dit baken kent ook een starre uitvoering. De wip staat in zijn hoogste stand en men hijst de korf met een touw en ketting. Uiteraard brandt het vuur ‘s nachts helder. Op grote afstand is de Eemmond zichtbaar en de koers duidelijk. Vuurbakens doen ook bij daglicht dienst, zelfs hartje zomer. Dan geen helder licht, maar een smeulend vuur waarvan de rookpluim van ver zichtbaar is. Ons land kent deze eeuw één wipvuur. Die staat niet aan het water, maar midden in het land. De stichting Bouwloods Utrecht, centrum voor ambachtelijke houtbewerking, bouwt hem.

Het besluit van de gemeente in 1696 noemt het niet, toch moet het er zijn; opslag van brandstof en onderdak voor de vuurwaker(s). De Eemmond ligt geïsoleerd en de eerste boerderij aan de Wakkerendijk staat op 3,5 kilometer afstand. Van daaruit het vuur onderhouden is geen optie. Bij het baken moet een huisje en een schuur voor de brandstof staan. Wie als vuurwaker dienst doet weten we niet. Uit andere plaatsen is bekend dat de bewoners van het ‘oude mannenhuis’ het vuur brandend houden.
Ook in vroeger eeuwen geldt; de gebruiker betaalt. Schippers betalen voor de bakens. Dat kan in incidentele gevallen bij het passeren van het baken of bij het afmeren in de eerstvolgende plaats. Schippers die regelmatig een bakengebied bevaren kopen een bakenloodje of paalkistpenning. Ze zien er uit als een muntstuk. Het loodje is een jaar geldig en moet bij controle worden getoond. Om verlies tegen te gaan nagelt men het loodje vaak aan de mast. Zo kan het bij controle altijd worden getoond. Rond 1700 komt er een algemene regeling voor alle “Suijderzeese vuurbakens”. Deze vuurbakenloodjes kosten voor een klein schip 16 stuivers. Schepen van meer dan 12 last betalen het dubbele, 32 stuivers.
© 2020 Wulf Hofland
Uw reactie, vragen, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl