Het begint in de 17e eeuw met een spectaculair plan om Utrecht op te stoten in de vaart der Lage Landen. Men denkt aan een eigen zeehaven via een kanaal dwars door de Heuvelrug verbonden met de Zuiderzee. Het lijkt risico vol en het komt er niet. Maar er volgen nog twee pogingen. Pogingen waarbij het realisme plaats maakt voor speculatie en oplichting, windhandel.
Nadat de Noormannen huishielden in de Lage Landen volgt er een meer stabiele periode, zeker voor het Sticht. De bisschop, gevlucht voor de Noormannen, komt terug en vestigt zich weer in Utrecht, dat de belangrijkste stad in de noordelijke Nederlanden wordt. Deventer heeft voor een groot deel de handel van Wijk bij Duurstede overgenomen, ook internationaal. Via de IJssel komt men op de Rijn en bij de oosterburen. Het Almere en de Noordzee bieden toegang tot de noordwest Europa. Schaalvergroting in de zeevaart en verzanding van de IJssel maakt Deventer moeilijker bereikbaar. Kampen ontstaat en groeit in de middeleeuwen uit tot een internationale zeehaven van waaruit geheel Europa bereikt wordt.

Het Sticht krijgt te maken met tegenslag en de “wet van de remmende voorsprong”. De graaf van Gelre bezet de Veluwe en splitst het bisdom in Neder- en Oversticht, grofweg de huidige provincie Utrecht en het gebied noordoost van de IJssel. Andere steden ontstaan en met name die een zeehaven hebben steken Utrecht naar de kroon. Zo volgt Amsterdam in de 15e eeuw Kampen op als belangrijkste zeehaven. In de 16e eeuw verliest Utrecht steeds meer terrein, het aantal inwoners van de stad loopt zelfs terug. Het ontbreken van internationale handel ziet men als oorzaak. De stad ligt midden in het land, is goed bereikbaar voor binnenschepen, maar zeeschepen zijn uitgesloten. De Vecht verdiepen en verbreden is technisch mogelijk, doch die stroomt over Hollands gebied en komt uit bij Amsterdam, beiden de grootste tegenstrevers van Sticht en stad.
1640 – De Eerste Eemvaart
De gedachten aan een eigen verbinding met de zee zijn er waarschijnlijk al langer. Najaar 1640 installeren de Staten van Utrecht een commissie voor de Eemvaart en landmeter Paulus Ruysch krijgt opdracht een plan te maken. Het is voorjaar 1641 als hij het plan indient of eigenlijk twee plannen. Het verschil in beide plannen zit hem hoofdzakelijk bij de stad Utrecht. Een sluit aan bij de Wolvenburg, de ander bij de Plompetoren. Beide ontworpen vaarten komen uit op de Eem, ten zuiden van Huis Ter Eem. Uitvoering vergt grote investeringen, o.a. omdat diverse schutten nodig waren om het water op peil te houden. De vraagt die opdoemt; wordt het rendabel ? Men vreest van niet en het plan ketst af.

1660 – De Tweede Eemse Vaert.
Het eerste plan is van tafel maar de gedachte blijft sluimeren en steekt in 1660 de kop weer op. Het stadsbestuur en de Staten van Utrecht benoemen de ‘Commissie tot de Eemse Vaert’. De landmeters Paulus Ruysch en Johannes Dou bezien het plan opnieuw en komen met een enigszins aangepast ontwerp. Ook nu sluit het kanaal aan op de Eem. Nadat de financiering uitvoerig bezien is herhaalt zich de vraag rond de rentabiliteit. Men bedenkt allerlei voordelen, die op zich weer geld moeten genereren, zoals tolheffing, belasting of bijdragen van gebruikers. Doch ook nu is het definitieve besluit negatief.
1670 – De ‘Dolle’ Jonker vindt er wat van
Everard Meyster staat bekend als iemand die het leven van de luchtige kant beziet en altijd in is voor een grap of grol. De ‘dolle’ jonker kreeg de Amersfoorters in 1661 zo gek dat zij een grote kei vanaf de Utrechtse Heuvelrug de stad intrekken. Als beloning stelt hij bier en krakelingen beschikbaar. Het levert de Amersfoorters de spotnaam ’keientrekkers’ op. Zijn mening over d’ Eemsche zee-vaerd is mogelijk mede daardoor met gemengde gevoelens ontvangen. In twee geschriften die op nieuwjaarsdag 1670 verschijnen stelt hij zich positief op over de uitbreiding van de stad Utrecht en over het nut om een zeekanaal aan te leggen geheel over Stichts gebied. Het rampjaar 1672 dempt de verdere discussie en uitwerking van de plannen.
1720 – Een commercieel project ?
Het project is zowel in 1640 als in 1660 in handen van de Staten van Utrecht. Nu neemt de Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie het initiatief en gaat op zoek naar beleggers om de uitvoering te financieren. Let wel de provincie is er niet bij betrokken. Een particulier initiatief met de bedoeling winst te maken Ter promotie van de plannen laat men een kaart drukken waarop de vaart vanaf Utrecht tot aan de Zuiderzee is afgebeeld. Om het hanteerbaar te maken deelt men de kaart in tweeën en drukt de delen boven elkaar af. Tussen beide delen het hoogte traject van de Utrechtse Heuvelrug dat doorgraven moet worden. Die kaart spreekt tot de verbeelding, hetgeen de inschrijvers voor financiële deelnemers aantrekt. De vraag neemt hand over hand toe en de prijzen stijgen. Het lijkt op de ‘Tulpenmanie’ in de eeuw daarvoor (rond 1635), alleen die speculatie ontstaat spontaan en hier lijkt het de opzet van de organisatie. Een frauduleuze opzet of zoals dat toen heette windhandel, naar voorbeeld van handel eerder in Parijs (1718). Iets dat de kopers van een aandeel geld kost, hun geld verdwijnt als sneeuw voor de zon.

Die bij voorbaat foute opzet blijkt mogelijk ook uit al de kaart. De vaart kruist de rivier de Eem en eindigt eerst bij Spakenburg in zee. En ondanks de waterstaatkundige problemen is er, in tegenstelling tot de eerste en tweede Eemvaart, nergens op de kaart op in de plannen sprake van sluizen, schutten of andere waterwerken. Het plan sterft een stille dood, het geld verdampt. Heel veel verliezers, enkele winnaars.
© 2022 Wulfred Hofland
Reacties, vragen, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl