Een aantal artikelen op deze site gaan over de geschiedenis van de Eem. Het begint met een verklaring voor de naam Raboes, waardoor zaken in een ander licht komen te staan. Er zijn twee Raboesen, het strategische belang komt aan bod, de Zuidwend, Ter Eem, etc. Zie daartoe ook de andere opstellen. Hieronder komt alles bij elkaar in een poging het samenhangend te verhalen. De stand van zaken medio 2020: Het nieuwe verhaal.
’t Sticht na de Noormannen
In de 10e eeuw eindigt de periode dat Vikingen een bedreiging vormen. De bisschop gevlucht voor het geweld komt in 920 terug uit Deventer en zetelt weer in Utrecht. Organisatorisch en financieel moet hij het Sticht, grofweg de huidige provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel, weer op orde krijgen. Daarbij steunt hij op twee handelsplaatsen; Deventer en Tiel. Beide hebben contacten over de grens. In de eerste eeuw krijgt de bisschop hulp bij de wederopbouw door schenkingen van de Duitse Koning. Het Sticht krijgt rechten in Drenthe, Salland, Twente en delen van Friesland en Groningen.
Transport
Met het heropstarten van de samenleving en de uitbreiding van het gebied neemt het transport toe. Ambtenaren en geestelijken reizen vaker en er is meer transport. De belasting (tienden) betaalt men in natura en die moet naar de stad Utrecht, o.a. als proviand voor de stedelingen, maar ook voor de staf van de bisschop, de bewoners van de kloosters etc. Vanuit de uithoeken van het Sticht naar de bisschopsstad is een heel eind. De makkelijkste manier is over water. Zelfs met een omweg te verkiezen boven de weg. Het Almere is bevaarbaar maar de route Deventer – Eemmond, dan wel via de Vecht lijkt omslachtig. Vooralsnog lijkt het vervoer over IJssel en Rijn te gaan, voor een deel stroomaf en stroomop zeilen of jagen.
1074 bonje met Gelre
Waar het bisdom op vreedzame wijze het gebied uitbreidt, doet de graaf van Geldern, even over de grens bij Venlo, het met het zwaard. In 1074 pakt hij het graafschap Zutphen van de bisschop af en in 1076 de Veluwe. Met dit laatste splitst het Sticht. Het deel ten noordoosten van de IJssel krijgt de naam Oversticht, dit deel ligt immers ‘Over de IJssel’. Het andere deel krijgt als tegenhanger de naam Nedersticht, grof weg de huidige provincie Utrecht. Het bisdom is een groot gebied met een strategisch ligging kwijt. Voor het transport een ramp. De strijd luwt tussen 1096 en 1100 als de eerste kruistocht plaats vindt. Na 1100 gaat men verder. Dat merkt het oosten van het Nedersticht van Rhenen tot Eemdelta. De Eemvallei is opeens grens met Gelre. Strategische steunpunten komen in Rhenen en Amersfoort .
Na 1100 zijn er ook ontwikkelingen in Holland. Allerlei mannetjes roeren zich en de Vecht gaat door delen van Holland of is grensrivier met alle vervelendheden van dien.

Transport na 1074
Het vervoer via IJssel en Rijn gaat langs en door gebied van Geldern en is voor ‘t Sticht niet meer veilig. Over de weg is er geen alternatief. Blijft over; via Almere en Vecht naar Utrecht. De Vecht is altijd goed bevaarbaar geweest, Romeinen en Noormannen voeren via de Vecht en het Almere naar de Noordzee. Maar de heren in Holland staan niet altijd op goede voet met de bisschop. Blijft over: varen van het Oversticht naar de Eemmonding, daar lossen en dan de laatste 20 km met kar en paard. Maar waar los je bij de Eem ?
1170 de moeder aller stormen
In 1170 krijgt het land te maken met een enorme storm. Johannes de Beke schrijft in zijn kroniek ‘in den herfst quam een alte groot een storm van winde, sodattet zeewater quam vloyende mit groter haest an der stat mueren van Utrecht, ende men vinc zeevisch…. in der statgrafte bi den mueren’. Welke zeevis men in de stadsgracht vangt vertelt De Beke niet, maar een grote storm is het wel. Grote stukken veen worden in en aan de randen van het Almere losgeslagen. Het vergrote Almere heet voortaan Zuiderzee. Deze storm leidt tot de aanname dat delen van Nederland droger worden en bewoont kunnen worden. Men stelt dat in de tijd van het Almere de doorgang naar de Noordzee beperkt is. Het water kan niet weg en het waterpeil in het aangrenzende land is te hoog. Na de storm van 1170 zo zegt men is de afwatering beter, zakt het peil en bewoont men de draaggevallen gronden. Nogmaals: Dit is een aanname en de bewijzen ontbreken. Integendeel, onderzoek toont aan dat de gronden o.a. rond de IJsselmonding altijd bewoont zijn. Ook voor 1170.
Transport na 1170
De veranderingen voor de vaart lijken duidelijk. Men kan nu vanaf de IJsselmonding in rechte lijn varen naar Vecht en Eem. De Vecht bevaren blijft afhankelijk van de politieke situatie in Holland. De route via de Eem gaat via de Zuiderzee en vanaf de Eemmonding geheel over Stichts grondgebied.
1200 schaalvergroting scheepvaart
De Romeinse- en Vikingschepen hebben weinig diepgang. Beide bevaren het Almere en de Vecht. De Romeinen varen via de Vecht en het IJ naar Velsen en vandaar naar Engeland. Via het Almere kunnen ze ook naar het noorden en via de Wadden naar Noord-Duitsland. Bekend is dat ze het Almere verkennen. De Vikingen komen uit het noorden via de Wadden, het Almere en de Vecht naar de Rijn. Uit het vikingschip ontwikkelt zich de knarr een vrachtschip dat zo’n 25 ton vervoert en 90 cm. diepgang heeft.
In de 12e eeuw ontwikkelt zich de Hanze, een verbond van handelssteden waar o.a. Deventer aan deelneemt. Men krijgt behoefte aan meer laadruimte, dus grotere schepen. Meer laadvermogen betekent meer diepgang. De Kogge komt rond 1200 in gebruik. De grootste kogge kan 200 ton laden. Het nadeel is de diepgang van zeker 2 meter.
Kampen
Mogelijk door de grotere diepgang van de nieuwe generatie schepen (kogge) ontstaat in de 2e helft van de 12e eeuw aan de IJsselmonding een nieuwe haven; Kampen. De stad groeit snel uit tot de grootste en belangrijkste haven van ons land. Al voor 1300 zijn er kontakten in Scandinavië, de Oostzee, Engeland en Frankrijk. Op dat moment is Amsterdam nog een vissersdorp dat zijn eerste kerkje bouwt.

Eembrugge en Ter Eem
In de Eemvallei komt het regenwater van de hellingen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe samen. Misschien zijn er natuurlijke bronnen. Boeren in de Vallei ontdekken al snel de artesische werking en maken hun eigen bronnen. Ze slaan een gat in de kleilaag en hebben altijd vers water, dat dag en nacht (7/24) door stroomt. Het water komt op het laagste punt bijeen en loopt naar het noorden weg. Op enkele plaatsen blijft het water staan en ontstaat een moerassige bodem waar zich veen vormt. Niet alleen in de Eemdelta, maar ook op andere plaatsen in de vallei.
Wie van west naar oost reist moet door de vallei en dat kan nergens met droge voeten. Op de plaatsen waar de passage het makkelijkst is vormen zich routes, via de hogere delen in het landschap. De noordelijkste loopt van het Gooi over de hogere delen bij Eembrugge en Ter Eem en vandaar naar het eiland Bunschoten of het hoge land van Wede en Emiclaer. Dat bij die overgang van de rivier Eemnes ontstaat lijkt niet juist. Nes betekent een door water omgeven landtong. Ter plaatse is er slechts een flauwe bocht in de rivier, zeker geen landtong. De mensen Ter Eem of Eembrugge moeten in hun onderhoud voorzien en ontginnen het land.
Eemnes op de Zuidwend
Als de graaf van Geldern in 1076 het Sticht splitst ontstaat er een transportprobleem tussen Nedersticht en Oversticht. De Vecht is een mogelijkheid en ook de Eem komt in beeld als oplossing. De tocht over het Almere is echter lang. Veenland versmalt vaarroutes en een omweg rond het Urker schiereiland is nodig. Veel keus is er niet. De storm van 1170 verbetert de situatie. De Zuiderzee biedt ruimte en maakt de route tussen Neder- en Oversticht aanmerkelijk korter.
Wanneer het bisdom definitief de route via de Eem laat lopen is niet helder, doch de jaren 1076 en 1200 lijken de grenzen aan te geven. De Zuidwend is duidelijk een groot project, dat de ontginners van Eembrugge ver te boven gaat. Het is zeker niet de zijdijk (zijdwinde) van hun ontginning. De zomerdijk langs de Eem heeft normale afmetingen. De Zuidwend is zo breed dat er ook aan de kant van de Eem huizen en een kerk op staan. Vanaf de Eemdelta loopt hij zo’n 3½ km door tot Laren. De mensen die in de huizen op de dijk wonen ontginnen het land ten zuiden van de dijk niet in stroken of slagen, zoals men in Eembrugge werkt. Nee, men werkt in blokken, zoals men op zandgrond gewend is.
De Zuidwend lijkt een project van het bisdom om de zeeverbinding tussen de beide stichten mogelijk te maken. Het is voor de Eembruggers buitenproportioneel. Het eind van de Zuidwend eindigt in de Eemdelta en is met water omgeven, een ultieme nes: Eemnes. Gezien de blokverkaveling komen de eerste Eemnessers van elders, van de zandgrond. Deze kolonisten zijn door de bisschop overgehaald zich hier te vestigen. Ze dienen de dijk te beschermen en indien nodig de haven te bemannen. Laden en lossen is handwerk. De kerk die men later in Eemnes-Buiten bouwt krijgt de naam Sint Nicolaas de beschermheilige van varenden. Het is gebruikelijk dat een herbouwde kerk de naam van zijn voorganger krijgt. Heet het bedehuis op de Zuidwend ook Sint Nicolaaskerk ? De aanleiding is duidelijk: Eemnes is een havenplaats !
De eerste keer dat de naam van Eemnes vast ligt, als ‘themenesse’, is in 1269 als Pieter en Beatrijs grond in erfpacht krijgen. Dat is in de Noordpolders te Veld. Dat lijkt alleen te kunnen als ten noorden van de Zuidwend de zomerdijk en de zeedijk er zijn.

De zomerdijk en wetering van Eembrugge naar de Zuidwend lopen niet in rechte lijn en er zijn weinig zaken die dat rechtvaardigen, zoals waaien. Een rechte dijk is minder werk, zowel bij aanleg als onderhoud. Voor de aansluiting op de Zuidwend loopt de dijk schuin westwaarts. Maar een moerasachtige delta, zoals de Eemmonding, kan meerdere stromen naar zee hebben. Mogelijk is zo’n stroom gevolgd.
Anders is het met de wetering van de Zuidwend naar het noorden, het grootste deel lijkt met de liniaal uitgemeten. Alleen bij de waaien, ontstaan bij dijkdoorbraken, maakt de hersteldijk een bocht. Is deze watergang een natuurlijke stroom of gegraven ?
En dan zijn we terug bij het begin. De zoektocht begint met het vinden van een verklaring voor de naam Raboes. Een middeleeuws samengesteld woord bestaande uit ra=stok en boes=korf. Een korf op een stok doet dienst als baken in een rivier(monding). Mogelijk een uniek woord dat ontstaat omdat de kolonisten op de Zuidwend van elders (zandgrond) komen en met de varenswereld niet bekend zijn. Ze noemen het naar wat ze zien een ra met een boes erop: een Raboes. Op twee plaatsen is die naam overgeleverd; aan de monding van de Eem en het eind van de zomerdijk waar de wetering in zee loost.
HET NIEUWE NORMAAL …eh… VERHAAL
Het verhaal over ‘De Tweede Eem’ (2004), gebaseerd op de verklaring van het woord Raboes krijgt weinig kritiek. Wel verwijt iemand de schrijver een rijke fantasie, doch die persoon gaat zelf aan een overdosis daarvan ten gronde. Verbeeldingskracht, fantasie dus, hebben we nodig om de hiaten in onze geschiedenis op te vullen. Er zijn leemten in hetgeen we weten en voor de middeleeuwen geldt dat hoe verder we terug gaan, hoe minder kennis is vastgelegd en overgeleverd. Hieronder dus enige verbeelding … of is het toch anders ?
Fase 0 – vrede
Bestuurlijk steunt het bisdom op twee steden; de bisschopsstad Utrecht en Deventer. De verbinding tussen beide loopt, zeker voor het vrachtvervoer, over de rivieren Vecht, Rijn en IJssel. Personen kunnen vrij over de Veluwe reizen. Na 1076 verandert dat.
Fase 1 – bonje
Mogelijk al ervoor, maar zeker na 1100 noopt de oorlog met Geldern het anders te doen. Het is oorlog en transport gerelateerd aan de bisschop moet de Veluwe, de IJssel en Rijn mijden. Het Almere als zeeweg tussen Neder- en Oversticht komt in beeld. Varen via de Vecht kan en doordat de schepen weinig diepgang hebben komt ook de Eem in beeld. Misschien wel tot Eembrugge, al-dan-niet met overslag. De route over het Almere is voor vrachtschepen lang. Ambtenaren en bodes hebben vaak weinig tijd. Men moet snel handelen en de boodschap is belangrijk. Een mogelijkheid is van de kust ten zuiden van schiereiland Urk per schip naar Eem of Vecht. Niet met een vrachtvaarder maar met een klein snel bootje, voorloper van de latere seinschepen, met plaats voor 3 of 4 man.
Fase 2 – Zuidwend
Wanneer de Zuidwend noodzakelijk is weten we niet. Als de bisschop problemen krijgt op de Vecht met de heren in Holland ? Geeft de schaalvergroting in de scheepvaart de doorslag ? Na de storm van 1170 als van het schiereiland bij Kampen alleen Urk en Schokland overblijven, kan men rechtstreeks van Kampen naar de Eem varen. Het lijkt aannemelijk dat de Zuidwend er ligt voor 1200. Op de dijk woont nieuw volk dat de haven bemant en helpt bij het laden en lossen. Beschermen van de Zuidwend en de route naar Utrecht vragen aandacht. Uiteraard voorziet men in de eigen behoefte en ontgint de grond ten zuiden van de wend. Aan de monding van de Eem komt een baken te staan, een raboes.
Fase 3 – een groot en klein
Op enig moment slaat de schaalvergroting toe. Schepen kunnen niet langer ver genoeg de Eem op om aan de Zuidwend af te meren. Men moet lossen en laden door overslag. De lading gaat middels kleine bootjes, vlet of roeiboot, van het schip naar de wal en v.v. Is het ’t Gat van de Eem in de monding gelegen dan is de wetering geen schakel in het vervoer.

Ingetekend op Bodem van Nederland (1963)
Ligt ’t Gat echter voor de kust en meer westwaarts dan speelt de wetering mogelijk een eigen rol in het systeem. De wetering is dan niet gegraven als afwatering maar als kortste verbinding tussen de Zuidwend en ’t Gat. Dat geeft een optimale afhandeling van de overslag. In ’t Gat laadt men de vracht op de bootjes die via de wetering varen naar de Zuidwend. In de wetering staat geen of weinig tegenstroming, dus dat schiet op. En als de zomerdijk er ligt kan het bootje gejaagd worden met man- of paardenkracht. Op de Zuidwend lost men. Via de Eem gaat het lege bootje, met de stroom mee, naar ’t Gat voor een nieuwe lading. Om de ingang van de wetering te markeren staat ook daar een baken. Voor de herkenning moeten de bakens duidelijk verschillen. Het baken aan de Eem is beduidend groter, dan dat aan wetering. Ook logisch voor de varensgasten die vanaf de IJssel komen. Een groot baken krijg je eerder in zicht dan een klein. Op het Grote Raboes, dat de hoofdstroom markeert, koerst men af. In de buurt van de Grote, zie je het Kleine Raboes en verleg je de koers. Vanaf de haven op de Zuidwend zie je wat ze zijn: een Groot Raboes en een Klein Raboes. Zo worden ze ook genoemd.
Zuidwester
De meeste wind in ons land komt vanuit het zuidwesten. Prettig als je van de Eem naar Kampen vaart, andersom minder leuk. Bij vracht steekt het niet op een dag, maar bij berichten kan snelheid bepalend zijn en als de wind verkeerd staat …
Fase 4 – voor en achter
Op enig moment verlaat de bevolking de Zuidwend en gaat wonen aan de Wackersweg, het huidige Eemnes-Buitendijks. Ook de havenleiding houdt de zaak vanaf die dijk in de gaten op het noordelijkste deel, zo dicht mogelijk bij zee en de monding(en). En dan ontstaat spraakverwarring vanuit gezichtsbedrog. Vanaf de dijk lijkt het Kleine Raboes de grootste en het Grote Raboes het kleinste. Wie opdracht krijgt naar het Kleine Raboes te gaan loopt naar het Grote Raboes. Reden om een naamsverandering in te voeren en voortaan spreekt men gezien vanaf de Wackerendijk van Voorste- en Achterste Raboes. Voor de vaart van Kampen maakt het niet uit; die koersen op hetgeen ze het eerste zien, het grootste baken. Lees verder ‘Twee Raboezen, twee bakens een groot en een klein’.
Fase 5 – einde van een raboes
De winter van 1427-1428 verloopt dramatisch voor de Eemdelta. In oktober 1427 trekt hertog Filips van Bourgondië met zijn troepen via Eemnes en Bunschoten naar Amersfoort. Hij denkt weinig moeite te hebben met de stad, maar dat valt tegen. Hij lijdt een verschrikkelijke nederlaag, trekt zich terug en zint op wraak.
Begin 1428 wil hij het transport via de Eemmonding blokkeren. Hij laat een groot drijvend fort bouwen, een blokhuis, dat men de Kat noemt. Ook dat loopt spaak. De varende stormtoren komt wel bij de Eem, doch dan gaat het mis. Afhankelijk van de versie die men leest komt dat door de Stichtse tegenstanders, door ijsgang of beide. Duidelijk is dat het gezonken blokhuis de haven afsluit. Het Sticht is gedwongen een noodhaven te maken aan de kant van Bunschoten, zo vermelden geschiedschrijvers. Over de plaats waar ‘De Kat’ zinkt zijn de geschiedschrijvers het niet eens. In de 15e eeuw benoemt Johannes de Beke de locatie als ‘voir dat gat van der Eem gebrocht, niet veer van den lande’ (!), Nicolaes Witsen heeft het in zijn boek over scheepsbouw (1671) over ‘waer mede hij de Rivier de Eem besloot’ en Abraham van Bemmel schrijft in 1760 ‘’t geen hij voor de mond van de Eem plaatste’.
Ontstaat in 1428 de huidige situatie ? Het moment dat het Voorste Raboes, dat eerder het Kleinste Raboes heette, zijn functie en daardoor zijn naam verliest en dat we nu kennen als De Vennen ? Het baken aan de hoofdstroom blijft als enige staan en verliest het voorvoegsel Achterste. Voortaan heet het gewoon ’t Raboes.
© 2020, Wulfred Hofland
Uw reactie, vragen, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl