Hij komt in 1922 ter wereld als derde zoon van Wulfert Hofland en Cornelia van de Hoef. Magere jaren en in veel gezinnen draait men elk dubbeltje om. Ook in het gezin Hofland leeft men niet in weelde. Wulfert heeft een baan, met een bescheiden salaris, bij de Nederlandse Spoorwegen op het station Amersfoort. Maar het huis aan de Woestijgerweg maakt veel goed. Er is een moestuin, in de schuur scharrelen varkens en over het erf lopen kippen. Het maakt dat schraalhans geen keukenmeester is. De kinderen Hofland volgen na de lagere school een vervolgopleiding. Gijs leert voor elektricien-instrumentmaker op de ambachtschool en krijgt werk bij de HAPAM, Heiligenbergerweg, als elektrotechnisch laborant. Een toekomst met de nodige zekerheid ligt in het verschiet.
Oorlog
In de maand van Gijs zijn 18e verjaardag vallen de Duitsers Nederland binnen. Een periode die vijf jaar zou gaan duren breekt aan. Niemand kan in mei 1940 vermoeden welke gevolgen dat krijgt voor de Nederlandse samenleving in zijn geheel, noch voor ieder persoonlijk. In eerste instantie kabbelt het leven verder. Echter de impopulaire maatregelen stapelen zich op. Beperking van de vrijheid, vooral voor de Joodse inwoners die in toenemende mate worden gediscrimineerd. Vanaf het voorjaar 1942 moeten zij een Davidsster dragen. Nederlandse mannen dwingt men te werken in Duitsland. Joden stuurt men “naar werkkampen in het oosten”. In werkelijkheid wacht hen een gruwelijke bestemming; de vernietigingskampen. Een werkelijkheid die niet bij ieder doordringt.
Al snel na de inval van de Duitsers begint in Nederland het verzet, o.a. door het verspreiden van illegale pamfletten. Ze groeien uit tot kranten en een aantal, zoals het Parool en de Trouw, gaan na de oorlog legaal verder. Er vormen zich knokploegen, verenigt in de LKP (Landelijke Knokploegen) en de RvV (Raad van Verzet) voor sabotage en overvallen. Ze saboteren waar mogelijk de vijandelijke troepen en de administratieve en logistieke systemen. Daarbij gaat men geweld niet uit de weg, al ontbreekt het in het begin aan wapens. Anderen bieden hulp aan onderduikers en zijn verenigd in de LO (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers). Het aantal onderduikers groeit en de groep is divers; Joden die voor hun leven vrezen, mannen die niet in slavernij in Duitse fabrieken willen werken en verzetsmensen.

Onderduikers en bonnen
Ontwrichting van de samenleving maakt dat artikelen schaars worden. Om die eerlijk te verdelen voert men een distributiesysteem in. Dat was zo in WO I, maar ook al in 1939 is suiker ‘op de bon’. Na de inval in 1940 zijn steeds meer producten, ook voedsel, slechts met bonnen verkrijgbaar. Het is ‘op de bon’ heet het. Alleen wie geregistreerd staat krijgt bonnen. Vanuit distributiekantoren verdeelt men de bonnen onder de bevolking. Omdat onderduikers nergens geregistreerd staan krijgen ze ook geen bonnen. Voedsel voor hen komt in eerste instantie van boeren en wat met de bonnen van derden wordt verkregen. De LO is de organisatie die een en ander regelt. Maar alles heeft zijn beperkingen. De ondergrondse gebruikt daarom soms andere middelen, zoals het met geweld vervreemden van de bonnen. Ze overvallen daarvoor distributiekantoren. Het centrale distributiekantoor van Amersfoort is ondergebracht in het voormalige Gymnasium gelegen in het Plantsoen-West, daar waar nu de Stadsring loopt, ter hoogte van het Sint Jorisplein, op de hoek met de Utrechtsestraat. Het politiebureau ligt maar iets verder, nu de hoek Stadsring- Molenstraat. Begin 1944 stijgt de nood bij het Amersfoortse verzet zo hoog dat de RvV besluit een overval te plegen. Dit ondanks de riskante ligging vlak bij het politiebureau.
Hoe en wanneer Gijs Hofland in het verzet verzeild raakt is niet bekend. Hij is met meerdere zaken bezig die verboden zijn. Zijn technische opleiding helpt hem daarbij. Al voor de oorlog gaat hij om met luchtdrukwapens. In huis is een buks om op het erf op ongedierte te schieten. Mogelijk schiet hij ook met zwaardere kalibers. Hij maakt daarvoor kogels, niet alleen voor eigen gebruik, maar hij levert aan een handelaar in Utrecht, ook in de oorlog. De overstap van luchtdruk naar vuurwapens is niet zo groot. Met zijn technische kennis is ook het bouwen van een radio-ontvanger geen probleem. Die maakt hij ook voor anderen, die daarmee naar Radio Oranje kunnen luisteren. Een neef van zijn verloofde bewaarde er eentje. Hij emigreerde naar Australie en de ontvanger siert ook in 2021 de woonkamer.
Een voorwaarde om optimaal in het verzet te functioneren is het geheim te houden. Dat de naaste omgeving van Gijs niets weet, is dan ook niet vreemd. Jan de oudste broer is Gijs al eens op een ongewone tijd en plaats tegen het lijf gelopen. Hij is leerling-machinist bij de spoorwegen. Nederland is op order van de Duitse bezetter verduisterd, nergens brandt licht. Tevens is het spertijd. Wie geen toestemming heeft, zoals het spoorwegpersoneel, mag niet buiten komen. Als Jan in het donker vanaf het spoorwegterrein de B.W.-laan opstapt staat hij plots oog in oog met zijn broer Gijs. Deze is vergezeld van een man die een koffer draagt. Op Jan’s verbaasde vraag; ‘Gijs jij hier?’ krijgt hij van Gijs een kort veelzeggend antwoord; ‘Jan je hebt me niet gezien, ik ben hier niet geweest’. En weg is Gijs. Deze ontmoeting maakt dat hij mogelijk betrokken is bij de LO. Zeker is dat hij geen deel uitmaakt van een knokploeg van de LKP, noch van de RvV.
De RvV-groep rond Henk van de Hoef neemt het initiatief voor een overval op het Distributiekantoor. Tot die knokploeg behoren ook Henk Bovee, Gerrit Kersten en Roel Wolthuis. Deze laatste heeft als sabotage-leider van de RvV de leiding. Men komt twee man tekort en zoekt die buiten de eigen kring, mede omdat de LKP niet mee doet. Men vraagt twee onafhankelijke verzetsmensen, Karl Furgler en Gijs Hofland, om de aftocht te dekken. Mannen van de LO-LKP bezetten de uitkijkposten langs de route. De buit moet naar de leegstaande Montessorischool aan de Utrechtseweg. De moeder van Henk van de Hoef is daar concierge en ze wonen samen boven op de 1e verdieping.

Slechts twee mensen in zijn omgeving weten iets van Gijs zijn activiteiten, zus Rina en zijn verloofde Annie Wassink. Begin februari 1944 vertelt Gijs zijn zus dat hij mogelijk een tijdje niet thuis komt, maar ze hoeft zich geen zorgen te maken. Hij vraagt Rina een masker te naaien. Een lapje zwarte stof en een stukje elastiek voldoen. Ook geeft hij haar een envelop in bewaring met de mededeling dat, mocht er iets mis gaan, ze de envelop op een bepaald adres moet afgeven. De personen in de brief worden dan getipt en duiken onder. Rina bewaart de brief tussen een stapeltje kleren in haar kast.
De overval
De overval op het centrale distributiekantoor , Plantsoen West, staat gepland voor woensdagavond 9 februari om 18.00 uur. Een medewerker van het distributiekantoor zal de borgpinnen van een raam verwijderen. Van buitenaf kan men dan eenvoudig, met bijvoorbeeld een schroevendraaier, het raam lichten. Als men bij het distributiekantoor aan komt zitten de pinnen nog in het kozijn. In het raam is geen beweging te krijgen. Een alternatief scenario is er niet en de overval wordt afgeblazen. Zonder op te vallen weet men weg te komen. Met de medewerker in het distributiekantoor spreekt men af dat een tweede poging volgt op vrijdag 11 februari.
Om half zes die 11e februari staat ieder weer op zijn plaats. Schuin aan de overkant bij Hotel ‘De Witte’ staat een uitkijk. Deze plaats kiest men waarschijnlijk omdat de buit per bakfiets vervoerd moet worden naar de lege Montessorischool aan de Utrechtseweg. Het hotel ligt op de route, evenals het huis van August Brester, geneesheer-directeur van ziekenhuis De Lichtenberg, die tevens als uitkijk dienst doet.
Van de distributievestigingen in de stad komen ambtenaren begeleid door een politie agent naar het centrale distributiekantoor om de resterende kaarten van die dag in te leveren. Als om 6 uur alles rustig lijkt wordt de overval ingezet. Snel klimmen enkele mannen naar binnen, laten het ‘in naam der koningin’ door het gebouw schallen en houden de aanwezigen onder schot. De meeste moeite geeft een werkster die denkt dat het een grap is en niet wenst mee te werken. Ze wordt met de stoker in de kelder opgesloten. De kassier en een ambtenaar worden bij de kluis vastgehouden. Die staat nog open en de jute zakken worden snel gevuld met de bonnen. Bij de ingang houdt Karl Furgler de aanwezige agent onder schot. Deze moet zijn uniformjas uitdoen, die Furgler aantrekt.
De eerste zak met bonkaarten ligt al in de bakfiets als het misgaat. De eerste schoten komen uit de richting van de ingang. Op het nabij gelegen politiebureau slaat men groot alarm. Voor de verzetsmensen is er geen houden aan. Één van de hen krijgt een schotwond en wordt door zijn makkers in veiligheid gebracht. Karl Furgler en Gijs Hofland dekken de aftocht. Gijs laadt de pistolen van Furgler en verlaat het pand. Furgler blijft als laatste en raakt tijdens het vuurgevecht al gewond. Hij komt wel weg, maar blijft niet uit handen van de politie. Furgler vlucht zoals afgesproken naar het eethuis van Lablans in de Scherbierstraat en kruipt zwaargewond naar zolder. Een plek waar hij als onderduiker wel eens slaapt. Daar vindt een Nederlandse politieman hem en schiet hem ter plaatse dood.
Gijs Hofland vlucht via de St.Jorisstraat en gaat de smederij van Goedhals in. Kinderen vertellen een achtervolgende agent waar Gijs heen ging. Hij heeft geen keus, verlaat de smederij en rent verder. Tijdens zijn vlucht schiet de agent Gijs in de rug. Een kogel dringt net onder zijn hart het lichaam binnen en gaat door de onderkant van zijn linker long. De wond veroorzaakt bloedverlies. Al strompelend komt hij tot in de Hellestraat. Verzwakt kruipt hij onder een handkar. Daar vindt de politie hem en neemt hem gevangen. Ze brengen hem naar het politiebureau waar gemeente arts dr. Dekker eerste hulp verleent. In het Sint Elisabeth ziekenhuis ondergaat hij een operatie. De toestand is ernstig, maar de jonge Amersfoorter komt snel uit de kritieke fase.

Na de overval
Thuis aan de Woestijgerweg krijgt men te maken met huiszoeking. De kamer waar Gijs en zijn broers slapen wordt geheel overhoop gehaald. De soldaten laten een puinhoop achter. Een Duitser gaat met Rina mee om haar kamer te doorzoeken. Deze soldaat doet het netjes en maakt geen rommel, maar verplaatst keurig de stapeltjes kleren. Terwijl Rina doodsangsten uitstaat kijkt hij wel onder de stapeltjes maar niet ertussen. En daar ligt de envelop met mensen die gewaarschuwd moeten worden. Hij vindt hem niet. Zodra de kust veilig is brengt Rina de envelop naar het afgesproken adres. Alle mensen van de lijst waarschuwt men tijdig. Er volgen geen verdere arrestaties. De enige slachtoffers zijn Karl Fugler en Gijs Hofland. Tijdens de huiszoeking komt Jan thuis. De Duitsers sleuren hem van zijn fiets, die men ruw onderzoekt. Ze rukken de jasbeschermers er af en verwijderen het zadel. Als oudste man in huis, vader Wulfert is een jaar eerder gestorven, arresteert men Jan en sluit hem op in het politiebureau.
Rina wil weten hoe het met Gijs is en gaat naar het Sint Elisabeth ziekenhuis. Bij de receptie meldt ze zich. Ze wil haar broer zien. Geen enkele kans lijkt ze te maken. Een passerende verpleegster, een non, hoort het aan en neemt Rina mee. Aan het eind van de gang waar men Gijs in een badkamer verpleegt is een ruimte van waaruit twee politiemensen de gang en de kamer van Gijs in de gaten houden. De non doet een deur open en ontneemt daardoor de agenten het zicht op de kamer van Gijs. Één van de agenten reageert echter en komt uit zijn kamer naar de deur toe. Agent J. Baarda blijkt aan de goede kant te staan. Hij schat de situatie snel in. Hij vraagt de non om zijn collega mee te nemen voor een kop koffie. Als ze uit het zicht zijn neemt hij Rina mee naar Gijs. Deze blijkt al enigszins hersteld en is helder van geest. Rina maakt van de gelegenheid gebruik om tegen Gijs te zeggen dat ze de envelop afleverde en ieder in veiligheid is. Het bezoek is kort maar krachtig. Maar ze heeft Gijs gezien en weet dat hij het naar omstandigheden goed maakt.
Jan zit opgesloten in de kelder van het politiebureau in een kleine vierkante cel met slechts bovenin een klein raam. Hij wordt regelmatig verhoord. De tijd tussen de verhoren doodt Jan met het tellen van de tegels van zijn cel. Decennia later weet hij hoeveel tegeltjes er in de cel zaten; 642. Rina doet, na het succesvolle bezoek aan Gijs, ook een poging om Jan te spreken. De wachtcommandant op het politiebureau is onverbiddelijk en onverrichter zaken keert ze terug.
Na enkele dagen komt Jan vrij. De Duitser kunnen niets met hem. Hij weet niets van Gijs zijn activiteiten. Naar later blijkt speelt bij zijn vrijlating politieagent J. Baarda opnieuw een rol. Ze kennen elkaar van het tamboer- en pijperkorps Juliana. Jan is daar hoornblazer en Baarda is zijn instructeur. Pas na de oorlog hoort Jan dat Baarda voor hem ‘borg staat’; Baarda belooft de Duitsers dat Jan verschijnt als ze hem verder willen verhoren.
Weteringschans
De chirurg in het Sint Elisabeth ziekenhuis weet Gijs in ‘kritieke toestand’ te houden, althans voor de Duitsers die geen toestemming krijgen Gijs te verhoren en te vervoeren. Na 10 dagen gaat dat verhaal niet meer op. Op 21 februari gaat Gijs naar de Weteringschans in Amsterdam. Over Gijs zijn tijd in de Weteringschans is meer bekend dan van vele andere gevangenen. Dit komt o.a. doordat medegevangenen Daan van de Wakker zijn ervaringen in “Dit gebeurde in de Weteringschans” op schrift stelt. Wakker heeft taken, o.a. schoonmaker, die hem enige bewegingsvrijheid geven waardoor hij contacten heeft met personeel en medegevangenen. Enkele pagina’s in het boek gaan over “Gijsje”.

In de Weteringschans krijgt Gijs de zorgen van dr. J.G. Salomonson, die zelf ook gevangen zit. Deze lukt het Gijs weer op de been te krijgen. Salomonson weet dat beterschap ook naar het executiepeloton kan leiden. Als de S.D.’er Mollis zich met de zaak van Gijs gaat bemoeien lijkt alles hopeloos verloren. Het moment nadert dat Gijs zogenaamd ‘rijp’ is, dus voor het vuurpeloton kan komen. Dr. Salomonson probeert door ‘nieuwe medische sabotage’ Gijs in leven te houden. Gijs wordt om beurten iets beter, om dan weer in te storten. Dat geeft hem dan twee weken respijt. Ruim vier maanden lang blijft hij zo uit de klauwen van Mollis.
Een taak van Daan Wakker is de gevangenen te begeleiden bij het luchten, naar en van de luchtcel. Telkens vraagt Gijs ‘Zou ik het nog redden, oom Daan ? Bedoeld wordt; gewond te blijven tot de bevrijding. Wakker zegt dan dat de bevrijding niet lang meer kan duren. Gijs is zichtbaar blij als ook dr. Salomonson dezelfde mening geeft. Gijs hoopt dat het nog in orde komt; ‘de moffen konden toch niet de gehele wereld afslachten’. Vlak voor Gijs medio juli naar Vught gaat schrijft hij het volgende gedichtje voor Wakker;
Oome Daan een man op jaren, met reeds enige grijze haren, dat is een man om van te houwen, een kerel, waar je op kan bouwen, die houdt in de gevangenis ’t gebouw gehuld in duisternis, de zaak steeds schoon, houdt alles rein, brengt ons het eten, vindt het fijn, te lopen in de brede gangen, want ook hij is hier gevangen, maar al vindt hij ’t nog zo fijn, ’t fijnst vindt hij om thuis te zijn.
Bezoek aan gevangenen is niet toegestaan en pas na 3 maanden mag er een briefkaart naar huis worden gestuurd. Maar er zijn andere mogelijkheden om informatie uit te wisselen. De gevangenis zorgt niet voor de was van de gevangenen. Dat moet het thuisfront doen. Eens per 14-dagen gaat iemand uit het gezin Hofland of Gijs zijn verloofde naar de Weteringschans met een tas vol schoon goed. Vaak is dat Jan die als leerling-machinist regelmatig in Amsterdam komt en dan zijn pauze benut voor de was van Gijs. Via met tralies en hekken afgesloten gangen komt men in een kamer waar de tas met schone was geruild wordt voor een tas met vuile. De tassen maakt Rina van donkere stof die geen licht doorlaat. Dat is vooral belangrijk voor de dubbele bodem waarin briefjes worden gesmokkeld. Omdat papier kraakt schrijft men de berichten op linnen. Dat gebeurt met potlood zodat Gijs de berichten na lezen weg kan spoelen. Het lapje kan dan gebruikt worden voor een retourbericht. Gijs naait de bodem weer dicht met wat losse draden en een naald die in een stuk zeep verstopt zit. Veel van zijn briefjes blijven als kleinood bewaard. Hij leeft mee met de familie thuis, geeft felicitaties door bij verjaardagen, verloving en huwelijk. Rina krijgt dan opdracht van Gijs zijn geld een cadeautje te kopen. Ook zijn eigen welzijn komt aan de orde; ‘probeer s.v.p. of je een bus Ovomaltine kan kopen en doe dit bij de was. Ik ben hier + 10 liter bloed en etter kwijt geraakt en + 40 pond afgevallen maar ben goed gezond. 9/5 komt het Rode Kruis met brood, koek, suiker enz. Ik krijg altijd een dubbele portie omdat ik in bed lig’
Op een ander briefje van Gijs is een route aangegeven om aan informatie te komen;
‘ga a.s. zondag naar Bilthoven… dan kan je horen hoe het met me is. Het is op de Brandenburgerweg nr… Het moet in de buurt van tante Gijsje zijn dus vraag er daar naar’.
Als Jan een keer de was komt ruilen vraagt hij of het mogelijk is Gijs te spreken. De dienstdoende officier vliegt bijna uit zijn vel. Een scheldkanonnade volgt en Jan is blij als hij weer buiten staat.
Nacht und Nebel
Op 15 juli 1944 verplaatst men Gijs van de Weteringschans naar kamp Vught. Dan blijkt het belang van de 14-daagse ‘brief’-wisseling met Gijs, hoe beperkt ook. Na de Weteringschans is er geen contact meer. Wat er daarna gebeurt wordt eerst na de oorlog stukje bij beetje duidelijk.
Gijs wordt in kamp Vught, officieel Konzentrationslager (KL) Herzogenbusch, opgenomen in het ziekenrevier. Twee overlevenden vertellen na de oorlog dat ze Gijs herinneren als een goede en optimistische kameraad. In Vught krijgt Gijs de nodige medische zorg. Een kaart met medische aantekeningen bleef bewaard en ligt in het archief bij het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie). Gijs ondergaat meermalen een röntgenonderzoek. Op de kaart staat halverwege augustus de aantekening “weitere Besserung”. Gijs gaat dus vooruit. Al na twee maanden gaat heel kamp Vught op transport. De geallieerden rukken vanuit het zuiden steeds verder op en staan begin september al in België. Als de frontlijn nadert ontruimt men de kampen en brengt de gevangenen verder naar het oosten.
Op 5 en 6 september gaan alle gevangenen uit Vught op transport. Gijs gaat naar het KL Sachsenhausen bij Oraniënburg. Ze komen daar op 8 september aan. Ook daar verdwijnt Gijs in het ziekenrevier en komt op zaal 69. In de registratie is hij bekend als nr. 99.548. Hier wordt hij behandeld aan ‘natte pleuris’ een gevolg van de schotwond. De wond is gaan etteren en een nieuwe ingreep is nodig. Hierbij haalt men een deel van een linker rib weg. In de ziekenbarak liggen tamelijk veel Deense gevangenen die via het Deense Rode Kruis pakketten krijgen. De andere zieken, ook Gijs, delen daarin mee. Een welkome meevaller. Hij geneest en komt in een werkcommando.
Het is begin februari 1945 als Gijs op transport gaat naar Bergen-Belsen. Hij zit dan in een groepje met o.a oud-minister T.J. Verschuur. Een maand later weer een verplaatsing. Nu naar het kleine kamp Kdo Pölitz bij Stettin, dat weer ressorteert onder KL Sachsenhausen. Het kamp levert arbeiders voor een fabriek die synthetische benzine produceert. Op 21 maart 1945 ontsnapt er een gevangene, die na de oorlog weet te vertellen dat Gijs op die dag nog goed gezond is. Op 17 april gaan 184 gevangenen op transport naar Barth en Bergen-Belsen. Gijs blijkt dan al verdwenen. Een week later wordt het kamp opgeheven. Driehonderd gevangenen die te ziek zijn om te lopen, schiet men dood. De laatste 400 gaan te voet naar Rostock.
Na de oorlog hoort de familie dat van overlevenden dat Gijs met zes anderen is gevlucht: drie politiemensen, een student, een ambtenaar en oud-minister Verschuur. Ergens tussen 21 maart en 17 april gaan ze er vandoor. Wat hun lot is, blijft onbekend. Ze verdwijnen in Nacht und Nebel. Een jarenlange zoektocht door het Rode Kruis levert niets op en voor alle zeven noteert men 17 april 1945 als overlijdensdatum.
Een laatste levensteken
Als Gijs na de oorlog niet terug komt gaat ook de familie op zoek. Er worden brieven geschreven en in kranten oproepen geplaatst. Geholpen door organisaties als het Nederlandsche Roode Kruis, de Nederlandse Caritas Missie en het Bureau Ex-politieke Gevangenen van de Stichting 1940-1945. Deze laatste plaats een oproep in ‘Appèl’ (nr.18- april 1946), een blad speciaal om de duizenden vermisten te traceren. Het levert een handvol kostbare berichten over Gijs op. Met een aantal van deze ex-gevangenen legt de familie contact. Broer Jan werkt bij de spoorwegen, kan vrij reizen, en gaat de nodige adressen af. Een zoektocht die tot ver in de jaren ’50 duurt. Wat over Gijs vanaf medio juli 1944 bekend is hoort de familie van overlevende lotgenoten. Men spreekt over Gijs als een ‘oprecht vriend’ en ‘trouw kameraad’. Maar de verhalen zijn summier en met de nodige ‘open eindjes’. Met een verrassend laatste teken van leven dat in de jaren ’50 gezien is, uit het zicht verdwijnt en in de jaren ’90 plots weer opduikt.

Tijdens één van de zoektochten naar informatie brengt broer Jan een bezoek aan Han Bontje in Berkhout. Deze ontmoet Gijs in Sachsenhausen. Hij laat een stukje linnen zien met daarop onder andere de handtekening van Gijs. Om de tijd in de kampen te doden laat Bontje medegevangenen met potlood hun handtekening op een lapje plaatsen. Bontje borduurt die handtekening met losse draadjes die hij her en der verzameld, waardoor een kleurrijk geheel ontstaat. Gijs zijn handtekening staat links, tweede van boven. Een geborduurde handtekening als laatste levensteken.
Later probeert de familie nog in contact te komen met Bontje om een foto van het lapje te maken. Maar Bontje is niet meer te traceren.
Het verhaal en de naam Bontje blijven circuleren in de familie. Onverwacht duikt het lapje weer op. Medio jaren ’90 bezoekt een zoon van Jan met zijn kinderen het oorlogsmuseum in Overloon. In een van de zalen hangt een lapje met handtekeningen uit een concentratiekamp. Het is geschonken door Han Bontje. De zoon kent het verhaal maar hoe hij ook zoekt, geen handtekening die op Hofland lijkt. Bij navraag in het museum hoort men dat Bontje drie lapjes maakte en overdroeg aan het museum. Het lapje met de handtekening van Gijs is ook in het bezit van het museum dat een foto naar de familie stuurt. Het laatste levensteken van Gijs Hofland is thuis in Amersfoort.
© 2020 Wulf Hofland – zomer 2021 aangepast
p.s. Informatie is welkom, zeker over de periode na de Weteringschans.
Uw reactie, vragen, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl