Het artikel ‘ ’t Raboes, what’s in a name’ maakt duidelijk dat raboes een samengesteld woord is. Ra van stok en boes van korf maken samen het Eemlandse woord voor baken. Die naam raboes geeft men aan twee percelen aan de kust. Één aan de monding van de huidige Eem. De tweede ligt anderhalve kilometer naar het westen, eveneens aan zee en aan een stroompje dat uitwatert in zee. Omdat de stroom langs een dijk loopt lijkt het een gewone watergang vanuit de polder, maar is dat zo ?
Om beide Raboezen te kunnen onderscheiden noemt men de plaats aan de huidige Eem, het Grote Raboes, het westelijke het Kleine Raboes. Later veranderen de namen in Voorste Raboes (de westelijke) en Achterste Raboes (de oostelijke). Op enig moment verandert het Voorste Raboes van naam. Het poldertje heet dan de Vennen. Mogelijk omdat er geen baken meer staat en dus zijn naam verliest. De andere plek heet dan gewoon ’t Raboes. De in 2004 geopperde gedachte dat raboes=baken krijgt weinig kritiek. Niemand komt met een andere uitleg van de naam raboes. Is er dan een tweede Eemmonding ? En wat met de toevoegingen voor de naam Raboes ?

Voor de toevoegingen aan de naam Raboes is er al jaren een verklaring. Ooit waren beide stukken buitendijkse land, zo verhaalt men, één groot geheel met de naam Raboes. Afslag door de zee splitst dit land in tweeën, een klein en een groot stuk. Men onderscheidt ze daarom door de toevoegingen Kleine en Grote. Later verandert dat in Voorste en Achterste. Alle verklaringen en verhalen gaan uit van stukken land. Dat lijkt logisch, omdat de raboezen als poldernamen zijn overgeleverd. Maar de namen ontstaan in de middeleeuwen en de stukken grond zijn buitendijks. Het Waterschap benoemt de percelen in 1621 als onbedijkt land. Het schap houdt de mogelijkheid open dat het stuk land dan nog niet door de zee gesplitst is. Maar de raboezen hebben in 1621 (of eerder) wel hun derde en definitieve naam (!): de Vennen voor de westelijke locatie, ’t Raboes voor de oostelijke aan de Eem. En als de polder nog niet gesplitst is, waarop slaan dan de aanduidingen; Grote, Kleine of wel Voorste en Achterste?
Het voorgaande vraagt om een nieuwe verklaring: de namen hebben in eerste instantie geen betrekking op de stukken grond, maar op de bakens! Niemand kan op afstand, noch van land, noch van een schip, zien hoe groot het grondstuk is waarop het baken staat. Het voorvoegsel ‘Grote’ slaat dus niet op de oppervlakte van de polder, maar op de hoogte van het baken. Voor de varenden moet er onderscheid zijn in de beide mondingen van de Eem. Dus ook de bakens moeten verschillen. Moderne vuurtorens hebben daarom een eigen lichtcode. De bakens aan de Eemmondingen verschillen om dezelfde reden van hoogte. Ook elders komen die verschillen voor. In de 15e eeuw is er bij Brielle sprake van ‘de hoge en de lage vierboet’ (vuurbaken).
De geschiedenis laat zich nu als volgt verhalen. De bevolking van de polder woont in de eerste eeuwen op twee plaatsen; Ter Eem / Eembrugge en Eemnes op de Zuidwend. De Zuidwend is een lage brede kade die vanaf Laren naar het oosten loopt. Tenminste tot aan de Zomerdijk, iets ten noorden van de Eemnesservaart. De bewoners kunnen de stukken grond niet zien en slechts een enkeling komt er. Wat de bewoners wel zien zijn de bakens, die steken boven de poldergronden uit. De eerste aanduidingen ‘Grote’ en ‘Kleine’ gelden voor de hoogte van de bakens en gezien vanaf de woonlocaties Ter Eem en Eemnes op de Zuidwend. De grootste staat bij de belangrijkste monding, die van de huidige Eem. Als Eemnes zich (1350) verplaatst naar de Wakkerendijk komen de bakens in een ander perspectief te staan. Het westelijk baken is dichterbij de dijk, het oostelijke baken ligt verder weg. De waarneming van de bakens vanaf Wakkerendijk/Hoogeweg is totaal anders dan vanaf de Zuidwend. Het baken dat zij het kleinste noemden lijkt nu het grootst. Hoe noordelijker men woont, hoe groter de visuele vertekening. Kortom verwarring en aanleiding om ‘Kleinste” en “Grootste” te wijzigen in “Voorste” en “Achterste”. Deze laatste namen geven in ieder geval aan dat de naamgeving gebeurt vanaf de Wakkerendijk/Hoogeweg.

Het benoemen van de bakens en niet van de grond is ook de reden dat de naam van één Raboes niet is overgeleverd. De westelijke stroom raakt buiten gebruik en het baken vervalt. Mogelijk gebeurt dit tijdens de gevechten om de Eemhaven in 1428. Al bij de oudste overlevering (1621) heet het westelijke poldertje de Vennen. Op de oostelijke stroom, de Eem zoals wij die kennen, blijft men varen. Aan de monding staat een baken en de polder houdt derhalve de unieke naam; ’t Raboes. Een naam zonder verdere duiding, want onderscheid met een ander baken is niet meer nodig.
© 2020 Wulf Hofland
Uw reactie, vragen, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl