In de 15e eeuw is ’t Gat van de Eem de eindbestemming van een zeereis. In het Oversticht komen we in (stads)rekeningen teksten tegen als; ‘ dat de vloot in Kampen klaar ligt om naar ’t Gat van de Eem te vertrekken’. De schepen varen niet naar Baarn, Eemnes, Ter Eem of Zuidwend. Nee, naar t Gat. Inmiddels zijn er vier opties voor de plek van ‘t Gat. We lopen ze stuk voor stuk na. Maar eerst iets over de bevaarbaarheid van het Almere en de Zuiderzee.
Romeinen en Vikingen
Romeinen en Vikingen varen al over het Almere. Romeinen vanaf de Vecht naar het noorden. Van hen is bekend dat ze het Almere verkennen. De Vikingschepen komen vanuit het noorden en varen via Almere en Vecht naar de Rijn en verder. De schepen van Romeinen en Vikingen lijken op elkaar, o.a. wat betreft hun diepgang. De grotere uitvoeringen van beide steken slechts 90 cm. diep, de kleinere maar 50 cm. Daarmee zijn ook kleine waterlopen en kreken voor hen toegankelijk. Ongetwijfeld hebben beide naar nieuwe doorgangen gezocht of plekken voor een overnachting of versterking. Ook de Eem is voor hen toegankelijk. Gezien de geringe diepgang van hun schepen kunnen ze in theorie de Eem opvaren tot de voorde. En misschien verder. Doch daarvoor is geen enkel bewijs. Het kan, maar …
Knarr en Kogge
Op enig moment ontstaat de behoefte aan een groter schip dat meer vracht aan kan. Uit de Vikingschepen ontwikkelt zich dan de Knarr, een schip dat 20 tot 25 ton lading vervoert. Daar staat tegenover dat de diepgang meer dan een meter bedraagt, tot wel 1,30 m. diep. De wens om meer vracht te vervoeren ligt vaker ten grondslag aan de ontwikkeling van nieuwe scheepstypen. Dit leidt rond 1200 tot de komst van de Kogge. Ook hier betekent meer vracht, tot 250 ton, een grotere diepgang. De kleinste Kogge’s steken maar liefst 2 meter diep.
De ontwikkeling in de scheepsbouw maakt dat zeeschepen steeds minder ver de Eem op kunnen en dat daarmee de mondding van de rivier steeds belangrijker wordt. De Eemonding is een delta waar geen natuurlijke haven voorhanden is. Het aanleggen van een dam naar een dieper gedeelte is dan een optie. De Zuidwend heeft mogelijk die functie. Een tweede mogelijkheid is afmeren in diepwater en via overslag op platbodems de lading aan land brengen. Of misschien ook in dit geval naar de Zuidwend ?
Voor de bisschop is Huis Ter Eem de thuishaven. Vele aantekeningen in rekeningboeken maken dat duidelijk. Mogelijk vaart hij in een boot met weinig diepgang naar/van een zeewaardig schip in ’t Gat.
Duidelijk is dat gedurende vele jaren ’t Gat van de Eem een belangrijke rol speelt. Maar welk gat ?

Optie 1
In haar boek “Amersfoort lag aan zee” stelt mevrouw M. Mijnssen; ’t Gat is ‘ de vaargeul door het vroegere Eemmoeras tussen Eemnes en Bunschoten, waar voldoende diepte bestaat voor de schepen om te passeren’. Opmerkelijk is dat Mijnssen als eindbestemmingen noemt Bunschoten, ruim 2 km landinwaarts, en Eemnes op zo’n 5 km van de monding. In de middeleeuwen lezen we uitsluitend de Eem of ’t Gat als eindbestemming. Nergens als onderdeel van de route.
Optie 2
De tweede optie is ’t Gat ergens in de Eemmonding, een diepte tot waar de schepen kunnen komen. Tot ongeveer 1200 is de Knarr een veel gebruikt vrachtschip met een diepgang tot maximaal 130 cm. Legt men de Zuidwend tot aan ’t Gat om daar de schepen te lossen ? Vracht en passagiers uit Kampen vervolgen hun weg vanaf de Zuidwend en via de Wakkerendijk naar de hoge gronden van de Heuvelrug. Als deze plek als eerste ’t Gat is dan lijkt het in de 13e eeuw buiten gebruik te raken. De Kogge’s die na +1200 de Knarr als vrachtschip opvolgen hebben een diepgang van 2 meter of meer. Dat lijkt teveel voor de Eemmonding.

Optie 3
Een algemene optie is nummer drie, een plek ergens in de Zuiderzee niet ver van de Eemmonding. De Zuiderzee is, op enkele zandplaten na, geheel bevaarbaar voor Knarr zowel als Kogge. Het probleem is de Eem. Een inlandse rivier die met het water uit de Vallei ook zand meeneemt en verplaatst. Varen is mogelijk maar de diepgang is beperkt. Een diepte voor de kust in de buurt van de monding is dan de eindbestemming van een zeeschip. Lossen en laden kan enkel met behulp van kleinere schepen met weinig diepgang. Overslag heeft ook vandaag de dag nog plaats, direct laden en lossen van zeeschip op binnenschip.
Vanaf ’t Gat moet men de bootjes roeien, tegen de stroom in. In ons land is de meest voorkomende wind die uit het zuidwesten. Vanuit het noordoosten de Eem opzeilen is zelden een optie. Misschien ligt de oplossing voor de hand. In een delta, zoals die van de Eem, lopen meerdere stromen. Is één van die stromen benut ? Of graaft men deze oplossing ? Is dat de wetering, die nu achter de zomerdijk loopt ? De Zuidwend blijft dan de plaats waar gelost, dan wel geladen wordt. Het water in de wetering is te regulieren, dus minder tegenstroming. En vanaf de zomerdijk kan men de overslagscheepjes jagen met man- of paardenkracht. Vanaf de Zuidwend naar de zeeschepen kan via de Eem, met de stroom mee en met weinig moeite. Het tweede voordeel.
Optie 4
Het enige Gat, optie vier, dat zichtbaar is staat op latere kaarten. Op de kaart van Blaeu lijkt ’t Gat een synoniem voor de monding. Direct naast die monding van de Eem is echter een natuurlijke inham. Die weergave is uit 1630, zo’n 3 eeuwen nadat we de naam ’t Gat al tegenkomen als eindbestemming van een zeereis. En ruim een eeuw (1750) later staat diezelfde inham op een kaart van Isaäk Tirion. De Zuidwend kan ook hier een rol spelen. De zomerdijk en wetering lopen vanaf de Zuidwend tot aan ’t Gat. De werkwijze en voordelen, wetering en zomerdijk, zijn gelijk die van optie 3.

Voorlopig
Tot meer bekend is kiezen we voorlopig voor de optie 2 voor de periode tot rond 1200. Problemen met Gelre dwingen de bisschop na 1075 alternatieve reis- en transportroutes te gebruiken op de route tussen Sticht en Oversticht. De route over land gaat over vijandelijk terrein. De enige veilige mogelijkheid is die over zee. Misschien is de aanleg van de Zuidwend onderdeel daarvan, evenals de stichting van Eemnes. Na 1200 valt de keuze door de komst van de Kogge op optie 4. Men meert af in een natuurlijke baai met voldoende diepgang, zo’n 2½ km ten noorden van de Zuidwend. Door de aanleg van wetering/zomerdijk kunnen de Zuidwend en Eemnes blijven functioneren. Duidelijk goedkoper dan het verplaatsen van wend en dorp naar het noorden. Tevens biedt de bestaande ligging meer strategische beschutting dan herhuisvesting naar het noorden.
De geheimen van Eemnes worden ooit ontraadseld, hoe dan ook. Bijvoorbeeld omdat bekende teksten met andere ogen gelezen worden, of door nieuwe geschriften die opduiken. De invulling van de geheimen kan ook komen van ‘droge’ en/of ‘natte’ archeologen. Hoe dan ook: de geheimen komen ooit boven water, misschien wel letterlijk.
© 2022 Wulf Hofland
Lees ook:
’t Gat van de Eem; monding, diepte of beide ?’ en andere verhalen in hoofdstuk “Eem”.
Uw reactie, vragem, op- en aanmerkingen kunt u kwijt op: contact@amersfoorteneem.nl